Geld maakt tóch gelukkig
Een van de meest fascinerende veronderstellingen in onderzoeken naar ons geluksgevoel, is dat geld en toenemende materiële welvaart mensen niet permanent gelukkiger maken. Maar de aloude discussie over deze Easterlin paradox wordt geherinterpreteerd: rijkdom en hoog inkomen hebben wel degelijk grote invloed op onze tevredenheid.
Meer inkomen, maakt niet gelukkiger
Meer inkomen leidt niet tot meer geluk. De zogenaamde Easterlin paradox deed met die stelling destijds de traditionele economische wetenschap op zijn grondvesten schudden. Want bijna alle mensen proberen om hun inkomen te verhogen. En de (neo) klassieke economie gaat ervan uit dat mensen door hun handelen laten zien wat ze willen en wat hen goed doet.
Het uitgangspunt van de liberale economie luidt dan ook: handelende individuen kunnen goed zelf uitmaken wat hun profijt (hun geluk) doet toenemen. En daarnaar handelen ze ook. Niet de overheid of een centrale planner moet voor de mensen bepalen wat ze moeten doen, maar zij zullen zelf beslissen. Het spreekt voor zich dat de overgrote meerderheid van de burgers meer inkomen nastreeft:
- daarvoor staan ze ’s morgens vroeg op;
- maken overuren;
- zetten hun lichaamskracht en hersenen in om geld te verdienen;
- veel meer geld dan nodig is voor een gematigde consumptie en levensstandaard.
De mens raakt gewend aan zijn hoge levensstandaard
Maar als de Easterlin paradox waar is, dan beulen mensen zich tevergeefs af. Ze worden niet gelukkiger door de jacht op
extra inkomen maar zitten gevangen in een genotszuchtige tredmolen.
Weliswaar klopt het dat men zich tijdelijk beter voelt, als men meer verdient dan de buurman of een collega met wie men zichzelf vergelijkt. De relatieve inkomenspositie heeft een sterke invloed op de subjectieve perceptie van geluk. Maar als de samenleving in zijn totaliteit rijker wordt, dan valt er ook geen toename in tevredenheid waar te nemen. Althans dat suggereren de data uit de onderzoeken die Richard Easterlin, een pionier op het gebied van geluksonderzoek, voor de eerste keer in 1974 heeft geëvalueerd.
Ook latere onderzoeken in verschillende landen ondersteunden deze bevinding. In Duitsland bijvoorbeeld worden jaarlijk 20.000 huishoudens ondervraagd. Ze moeten hun geluksgevoel op een schaal van 0 (volstrekt ongelukkig) tot 10 (volmaakt gelukkig) aanduiden. Hoewel het voor
inflatie gecorrigeerde inkomen per hoofd van de bevolking sinds begin jaren tachtig van bijna 20.000 euro tot bijna 35. 000 euro is gestegen, stagneerde de gemiddelde tevredenheid met het leven bij de waarde 7. Geld maakt dus niet gelukkig? We raken kennelijk snel gewend aan onze hogere levensstandaard en voelen ons er niet meer bijzonder comfortabel bij.
Overheden moeten ingrijpen en economische groei en consumptie begrenzen
Uitgaande van deze veronderstelling kan men radicale politieke eisen opstellen. Moet de staat niet corrigerend ingrijpen, omdat mensen blijkbaar blindelings een verkeerd doel najagen?
De "strijd om relatief inkomen" is toch absurd als men daarvoor de echt belangrijke dingen in het
leven opoffert, zoals tijd doorbrengen met vrienden en familie. In dat verband vergelijken sommigen het streven naar meer welvaart met verslavend gedrag: de dosis moet steeds worden verhoogd om überhaupt zelfs nog eenzelfde effect te bereiken. Dat gaat zo niet langer!
- Richard Layard, een van de bekendste Britse geluksonderzoekers, adviseert hogere en bij voorkeur progressief stijgende belastingen om mensen het echte geluk te bezorgen.
- Sommige geluksonderzoekers en ecologen willen nóg harder ingrijpen en economische groei, consumptie en verbruik van natuurlijke hulpbronnen strikt begrenzen.
Geld maakt tóch gelukkig
Drie Duitse economen hebben een boek met de titel "Geld maakt tóch gelukkig" geschreven en daarin fundamentele twijfels over de Easterlin paradox samengevat zoals die blijken uit recente onderzoeken.
Veel geluksonderzoekers baseren zich blindelings op de conclusies van de Easterlin-paradox waarbij voor onze tevredenheid met het leven immateriële factoren zoals
gezondheid, vrienden en familie van cruciaal belang zijn en waarbij met name langdurige
werkloosheid de betrokkenen ongelukkig maakt. Maar de centrale Easterlin-veronderstelling dat de algemene welvaartsstijging in onze ontwikkelde samenleving geen rol zou spelen bij onze geluksbeleving, dát willen de 3 economen niet geloven:
- Verschillende onderzoekers hebben gewezen op de bedenkelijke kwaliteit van de gegevens van de "World Value Survey" die Easterlin gebruikte. In zijn wereldwijd onderzoek zijn er enkele onvolkomenheden. De arme landen zijn ondervertegenwoordigd terwijl het onderzoek zich daar tot de bovenlaag van de maatschappij beperkte. De voormalige Sovjet-republieken daarentegen, waar de mensen niet tot de armsten maar vanwege politieke en sociale instabiliteit tot de meest ontevredenen behoren, zijn volledig vertegenwoordigd in het onderzoek. Als alternatief voor de World Value Survey heeft ene Angus Deaton in 2008 de antwoorden op de tevredenheid met het leven uit de Gallup World Poll in 140 landen onderzocht. En daarbij manifesteert zich een duidelijke positieve samenhang tussen de tevredenheid met het leven en het inkomen. Rijkere samenlevingen zijn gemiddeld gelukkiger, alhoewel de toename afvlakt.
- Ook maken de auteurs een fundamenteel methodologisch bezwaar. Het is ontoelaatbaar om de tevredenheid met het leven op een schaal van 0 tot 10 te laten aangeven om vervolgens de gegevens in de tijd te vergelijken. De maximale waarde van de schaal refereert niet aan een starre bovengrens voor geluk, maar deze verschuift, afhankelijk van wat mensen als het hoogst mogelijke niveau van tevredenheid beschouwen. Hoe meer mensen in het leven bereiken, hoe meer ze zich daarbij kunnen voorstellen. De bovenkant van de tevredenheidsschaal maakt in dat geval een ruk naar boven terwijl men zijn eigen positie ergens daaronder waarneemt. Op verschillende tijdstippen krijgt men op de schaal dus verschillende antwoorden. Dat soort intertemporele vergelijkingen brengt mensen op een dwaalspoor.
- Een derde argument houdt verband met de toegenomen levensverwachting die door de groeiende welvaart mogelijk wordt gemaakt: een betere gezondheidszorg en minder fysiek zwaar werk. De Easterlin paradox baseert zich op informatie over tevredenheid op één bepaald tijdstip maar negeert de duur van dit gevoel. Als mensen langer leven, genieten ze meer van hun relatieve geluk.