Inflatie in historisch perspectief

Stabiel prijspeil tot WO I
Historisch bezien zijn perioden van inflatie veel frequenter en langer geweest dan perioden van prijsstabiliteit of prijsdaling. Alleen de negentiende eeuw heeft zich gekenmerkt door standvastigheid van de prijzen. Tot in de beginjaren van vorige eeuw handhaafde zich het prijspeil ongeveer op hetzelfde niveau. Maar het zijn de twee Wereldoorlogen geweest die aan de inflatie een sterke impuls hebben gegeven, terwijl vanaf eind jaren zestig een opvallende versnelling van het inflatieritme waarneembaar is.Hoge inflatie gepaard met grote welvaartstoename
Van 1914 tot 2000 is het algemeen prijspeil gestegen met ongeveer 150%, wat wijst op een enorme koopkrachtvermindering. Dat neemt niet weg dat de reële welvaart in diezelfde periode zeer sterk is toegenomen. Terwijl de prijzen 150 maal hoger liggen dan in 1914 moeten de lonen en salarissen over dezelfde periode worden vermenigvuldigd met 750.Het reële effect van deze nominale inkomensverbetering in termen van koopkracht bedraagt een factor 5. Met andere woorden: onze welvaart is in 85 jaar tijd vervijfvoudigd ondanks 150% inflatie. Sommige economen beweren zelfs dat de inflatie deze welvaartsstijging in de hand heeft gewerkt omdat die vaak gepaard gaat met een aanzienlijke economische bedrijvigheid.
Actuele inflatiedreiging: sparen is financiële zelfmoord!
Volgens sommige analisten overigens is de huidige inflatie van een heel andere orde dan die welke we tot dusver hebben gekend. De vanaf 2011 weer duidelijk merkbare inflatiestijging, moet een oplossing bieden voor het immense probleem van de torenhoge staatsschulden, een probleem dat niet meer op ordelijke wijze valt op te lossen. Wie alleen papiergeld bezit, pleegt volgens bedoelde analisten dan ook politieke zelfmoord.Explosieve stijging tijdens oliecrisis
Maar ook in een nog niet zo ver verleden had de westerse wereld te kampen met uitzonderlijk hoge inflatie. Toen in november 1973 de oliesjeiks de oliekranen dichtdraaiden, ontstond een buitengewone inflatie, waarbij de jaarlijkse inflatiepercentages met dubbele cijfers werden geschreven, d.w.z. groter werd dan 10%. In 1974 bijvoorbeeld bedroeg de inflatie in ons land circa 15%. Bij een dergelijke prijsstijging is het geen overdreven bewering dat het geld in je portemonnee behoort tot een van de meest vluchtige stoffen.Inflatie typisch voor hoogconjuctuur
In de meeste handboeken over economie wordt inflatie beschouwd als een uitgesproken conjunctureel fenomeen, inherent aan een periode van hoogconjunctuur. Na de hoogconjunctuur, een oververhitting van de economie, volgt gewoonlijk een periode van teruggang, de laagconjunctuur, met eventueel een depressie en een recessie. In het verleden en vooral tijdens de grote crisis van de jaren dertig, ging een dergelijke fase van economische neergang gepaard met een daling van het algemeen prijspeil. Zo’n daling noemt men een deflatie.Vanuit die conjuncturele invalshoek zijn inflatie en deflatie de onvermijdelijke verschijnselen van respectievelijk een opgaande en neergaande conjunctuur. Maar het gebeurt ook wel eens dat economische stagnatie samengaat met aanhoudende prijsstijgingen. Dit was bijvoorbeeld het geval na de eerste oliecrisis in de jaren zeventig.
De gebeurtenissen van de jaren zeventig hebben ook geleerd dat inflatie uitermate vasthoudend kan zijn. Inflatie krijgt dan, door toedoen van permanente oorzaken een structureel karakter. De omgekeerde olieschok, d.w.z. de enorme daling van de olieprijzen, heeft samen met de instorting van de dollarkoers vanaf 1985 de inflatie sterk doen afnemen, van meer dan 10% naar 1%. Maar al vanaf 1988 was er weer een duidelijke groei waarneembaar.