Het huwelijksvermogensrecht: art. 1:88 en 1:89 Bw
Het huwelijksvermogensrecht regelt de vermogensrechterlijke betrekking tussen echtgenoten die met elkaar zijn verbonden door het huwelijk. In dit artikel behandel ik twee specifieke bepalingen omtrent handelingen waarvoor echtgenoten toestemming van elkaar moeten hebben om die zaken te kunnen regelen. In art. 1:88 Bw wordt het toestemmingsvereiste geregeld. In art. 1:89 Bw de vernietigbaarheid.
Inleiding
In principe is iedere echtgenoot binnen zijn of haar huwelijk bevoegd tot het aangaan van allerlei rechtshandelingen. Men is in beginsel handelingsbekwaam. Met dergelijke handelingen kunnen soms belangrijke rechtsgevolgen in het leven worden geroepen. Sommige rechtsgevolgen zijn niet altijd wenselijk binnen een huwelijk. Daarom worden in art. 1:88 Burgerlijk Wetboek (verder: Bw) een aantal situaties opgenoemd waarin de ene echtgenoot toestemming van de andere echtgenoot moet vragen om een bepaalde rechtshandeling te mogen verrichten. Dit artikel is in het leven geroepen om echtgenoten als het ware tegen elkaar te beschermen. Zo komt de ene partij tegenover de andere partij niet snel voor grote verrassingen te staan. Art. 1:88 Bw wordt wel gezien als een beperking van de handelingsbekwaamheid.
De woning en het woonmilieu
Art. 1:88 lid 1 sub a Bw bepaalt dat er toestemming van de andere echtgenoot vereist is wanneer één van de echtgenoten overgaat tot de verkoop van het woonhuis. Het maakt hierbij niet uit of de echtgenoten samen in de woning wonen of dat er maar één van de echtgenoten in de woning leeft. Hiernaast moet ook toestemming worden gevraagd aan de andere echtgenoot wanneer het huis wordt bezwaard, in gebruik wordt gegeven of wanneer een ingebruikgeving stopt. Als laatste vallen zaken die bij de woning horen ook binnen het bereik van art. 1:88 lid 1 sub a Bw. Een kunstverzameling valt hier bijvoorbeeld niet onder.
De vereiste toestemming moet al in een vroege fase in bijvoorbeeld een verkoopproces worden gegeven. Men zegt wel dat de toestemming nog binnen de obligatoire fase moet worden gegeven. Hiernaast is alleen toestemming vereist voor rechtshandelingen, feitelijke handelingen vallen hierbuiten. Zo is het wegvoeren van goederen uit de inboedel een feitelijke handeling. Op basis van art. 1:81 Bw kan het hieruit ontstane probleem vaak worden opgelost. Toestemming geven is vormvrij en kan dus ook mondeling worden gegeven. Voor het bewijs van het geven van toestemming is het wel verstandig om dit opschrift te stellen.
Wordt de woning alleen bewoont door de echtgenoot die de rechtshandeling wil verrichten, dan is natuurlijk geen toestemming van de andere echtgenoot vereist. Bij een echtscheiding kan hier bijvoorbeeld sprake van zijn wanneer de ene echtgenoot jegens de andere echtgenoot verklaart de woning prijs te geven. Is de woning nog niet bewoond, maar is het wel de bedoeling dat de echtgenoten hier samen in gaan wonen, dan gelden dezelfde eisen voor toestemming zoals art. 1:88 lid 1 sub a Bw deze geeft.
Giften
Art. 1:88 lid 1 sub b Bw beschermt de andere echtgenoot tegen giften die de handelende echtgenoot heeft gedaan. Zo kan het voorkomen dat één van de echtgenoten een groot deel van zijn vermogen aan een goed doel wil schenken. Dit heeft vaak ook verstrekkende gevolgen voor de andere echtgenoot. De echtgenoot die wordt benadeeld door dergelijke giften moet alleen zijn of haar toestemming geven wanneer de gift bovenmatig of ongebruikelijk was. Of dit het geval is moet blijken uit bijvoorbeeld de relatie van de echtgenoten, de hoogte van de gift en de financiële positie van de partners.
Financiële risico’s
In art. 1:88 lid 1 sub c Bw worden een drietal rechtshandelingen genoemd die financiële risico’s met zich mee kunnen brengen. Deze rechtshandelingen zijn: borgtocht of medeschuldenaarschap, zich sterk maken voor een ander en zich tot zekerheid voor een schuld van een ander verbinden. Voor deze handelingen is dus ook toestemming van de andere echtgenoot vereist. Deze toestemming is niet vereist wanneer de rechtshandeling in de normale uitoefening van het beroep of bedrijf is uitgevoerd. Het moet dus een rechtshandeling betreffen die normaal ook wordt uitgeoefend in het betreffende beroep of bedrijf. In zo’n geval is geen toestemming vereist. Dat is ook niet nodig in de gevallen van art. 1:88 lid 5 Bw.
Koop op afbetaling
Ook voor een rechtshandeling tot aangaan van een koop op afbetaling. Ook hier geldt de uitzondering van de normale bedrijfsvoering zoals die hierboven al werd beschreven. Van koop op afbetaling is sprake wanneer iemand een goed geleverd krijgt en hiervoor periodiek een som geld betaald om uiteindelijk het goed in zijn geheel af te betalen.
Vernietigbaarheid
Wanneer een rechtshandeling zoals die hierboven is beschreven toch zonder toestemming van de andere echtgenoot is aangegaan, kan deze andere echtgenoot de rechtshandeling laten vernietigen op grond van art. 1:89 Bw. Uit dit artikel blijkt duidelijk dat alleen de gepasseerde echtgenoot een beroep kan doen op de vernietigbaarheid van een rechtshandeling. Dit kan ook nog na een scheiding of een scheiding van tafel en bed.
Een beroep op de vernietigbaarheid van een rechtshandeling kan door de handelende echtgenoot worden geblokkeerd doordat deze echtgenoot een beroep doet op verjaring. Dit staat in art. 3:52 Bw. De stel- en bewijsplicht van de verjaring ligt nu wel bij de handelende echtgenoot. De verjaring vangt pas aan nadat de benadeelde echtgenoot op de hoogte is gekomen van een rechtshandeling die is uitgevoerd zonder diens toestemming. De verjaringstermijn bedraagt in beginsel drie jaren.
Was de wederpartij bij een rechtshandeling te goeder trouw op het moment dat de handelende echtgenoot de rechtshandeling maakte, dan kan het zijn dat deze wederpartij wordt beschermt tegen vernietiging van de rechtshandeling door de andere echtgenoot. Dit staat vermeld in art. 1:89 lid 2 Bw. Hiervoor geldt het volgende: de wederpartij dacht en mocht denken dat toestemming is gegeven of de wederpartij dacht en mocht denken dat de toestemming aanwezig was. Goede trouw van de wederpartij zal niet makkelijk worden aangenomen door een rechter. De wederpartij heeft in beginsel zelf ook een onderzoeksplicht en moet dus nagaan of er inderdaad toestemming is geweest. Dit kan heel gemakkelijk door de andere echtgenoot hiernaar te vragen.